Landelijk Tielrode en Elversele

Als boeren ergens ter wereld de titel “landbouwer” verdienden, dan moet het wel in het Waasland zijn. Generaties lang bewerkte en beheerde de Wase boer het land met een gedegen natuurkennis en een gezond “boerenverstand”. De klei in de ondergrond en het vochtige klimaat verklaarden waarom het Waasland aan zijn naam kwam. “Waas” betekent immers “vochtig, modderig, zompig”. De Wase boer ontwikkelde echter een aantal vernuftige methoden en maakte dankbaar gebruik van de natuur om het land te ontginnen.

1. Bolle akkers.  

Om een betere afwatering te bekomen, bewerkte de Wase boer het veld op een speciale manier : hij begon in het midden van de akker te ploegen., in een spiraal rond het middelpunt, zodat er telkens grond werd verplaatst van de omringende gracht naar het midden van de akker. Na vele generaties kwam zo het midden van de akker ver boven de perceelsgrenzen te liggen (soms tot meer dan 1 meter). Op die manier wordt het  regenwater snel van het land in de grachten geleid.

2. Knotwilgen.

De  Wase boer had zeer snel door dat een schietwilg heel veel water kan verdampen (tot 60 liter per dag) en bovendien de grond langsheen de grachtkanten uitstekend vasthoudt. Omdat er voortdurend nood was aan hout voor het vervaardigen van manden, allerlei gereedschap en voor vlechtwerk van dijkversterkingen, ging de Wase boer over tot het knotten van de schietwilgen; Hierbij wordt de stam enkele meter boven de grond afgezaagd en ontwikkelt zich uit het wondweefsel van de stam een bos van twijgen. Deze twijgen en takken worden om de 3 à 5 jaar gesnoeid.

De schietwilgen waren vroeger van groot economisch belang. Knotwilgen vormden een belangrijke bron van “rijkdom” voor onze voorouders.

3. Canadapopulieren

Canadapopulieren werden massaal aangeplant voor de productie van klompen. Doordat de klompenproductie in de 19e en begin 20e eeuw zeer belangrijk was voor het Waasland vormden de vele populierenrijen een halfopen landschap. Net als de (knot)wilg is de canadapopulier een uiterst efficiënt middel om de natte akkers te ontwateren. Bovendien zorgden hun kruinen voor een uitstekend windscherm.

4. Veedrinkpoelen

Vroeger had elke weide haar veedrinkpoel. Deze poelen vorm(d)en een rijke oase aan leven. Ze zijn de voornaamste voortplantingsplaats voor onze inheemse amfibieën. Door de schuin aflopende oevers en hun geringe diepte van de poelen wordt het water snel opgewarmd, waardoor de eitjes van de amfibieën zich snel ontwikkelen. Verder zijn deze waterpijtjes ook rijk aan zoetwaterorganismen zoals schaatsenrijder, watertorren, bootsmannetjes. Veedrinkpoelen zijn ook zeer belangrijk voor planten zoals waterranonkel, waterviolier en zwanebloem.

5. Hoogstamboomgaarden

Elke hoeve had zijn eigen boomgaard. Het fruit vormde een welkome aanvulling op het dieet van de landman. De boomgaarden oogden bovendien zeer mooi en trokken zeer veel dieren aan. Her en der zijn in Elversele en Tielrode nog relicten van deze boomgarden terug te vinden. 

6. Hagen

De boer in het Waasland maakte handig gebruik van de doornen van meidoorn en de stekelige bladeren van hulst om een ondoordringbare haag omheen het erf en de weiden aan te leggen. Omdat de boeren geen beroep konden doen op boomkwekerijen bevoorraadden ze zich in de vrije natuur. Elke plant die geschikt was om in een haag aangeplant te worden, kwam effectief in een haag terecht. Dit verklaart waarom veel oude hagen gemengd zijn : ze bestaan uit verschillende soorten planten. Naast meidoorn en hulst werden onder meer sleedoorn, vlier en wilde liguster in de hagen opgenomen.